PrCie – Hoe ‘t ammel begon

Of: hoe je een zootje ongeregeld bij mekaar aan tafel krijgt. 

Het is 1991 en Geerd Jansen, de nieuwe, van oorsprong Nijmeegse, voorzitter van Stichting de Peelstrekels, is drukdoende de troosteloze puinhopen op te ruimen die door het vorige, letterlijk uit mekaar gevochten, bestuur achtergelaten zijn. ‘Nieuwe bezems vegen schoon’ zegt het spreekwoord en Jansen vliegt er resoluut in. Gekonkel en achterklap zijn voortaan uit den boze, platvloers en liederlijk gedrag wordt niet langer meer getolereerd en het allerbelangrijkste: pluimstrijkers en mooiweerspelers die enkel bij de club zijn om legitiem te kunnen zuipen, wordt vriendelijk de keus gegeven eindelijk eens de handen uit de mouwen te gaan steken of anders de steek aan de wilgen te hangen. Werkgroepen die best prima functioneren, zoals de optochtcommissie en de krantencommissie, laat hij wijselijk intact. En wat blijkt? Jansens’ rigoureuze aanpak werkt wonderwel. Hij verzamelt een gedreven bestuur om zich heen met onder meer oudgedienden Marcel van Nuenen en Jan Rakels en enthousiaste nieuwkomer Ad van de Mortel. Achter de schermen laten doeners als Mies Martens, Han Wouters, Christ Manders, Kees Brood en Klaas Vogel zich nadrukkelijk gelden: het blijken gasten waarop (en waarmee) daadwerkelijk te bouwen valt. Peelstrekels twee punt nul staat als een huis.

Een van de clubjes die wonderwel functioneert is op dat moment, zoals eerder aangegeven, de krantencommissie. Niet gehinderd door enige kennis van zaken plakken Cor Brüggenwirth, Johan Keijzers en Cees van den Broek al jaren in de drukkerij van Keijzers het periodiek ‘De Peelstrekel’ in elkaar dat dan, eenmaal gedrukt, door de Raad van Elf verspreid wordt in het hele Peelstrekelrijk. (Dat deden die toen nog gewoon ja, ze vonden het toen nog niet te veel moeite…) Bestuurslid Jan Rakels coördineert een en ander en zorgt af en toe voor een half kratje Bavaria en jaarlijks voor een medaille, waarmee de knutselaars dik tevreden zijn. De nieuwbakken voorzitter raakt (volstrekt onbegrijpelijk) gecharmeerd van het ietwat vreemde clubje en besluit ze eens uit te nodigen, samen met Wim Berkers, een voormalig Pottenbakker die een wat vreemde fetisj heeft voor microfoons. Op een doordeweekse avond in oktober 1991 is het zover: in huize Jansen aan de Gevaert van Doernestraat maken de paradijsvogels kennis met elkaar en wordt, helemaal informeel en vrijblijvend nog, de nagelnieuwe public-relationscommissie van de Peelstrekels opgericht… de PrCie.

In de volgende maanden gaat het balletje aan het rollen: Van den Broek heeft een zwager, Leon van Osch, die prins van de Peelstrekels was in dat jaar en wel oren heeft naar nog een carnavaleske uitdaging en Raad van Elf-lid Hans van Bommel schuift aan, die op zijn beurt weer ene Marcel Koolen kent vanuit het bestuur van jongerencentrum Den Deel. Er wordt begin december een bijeenkomst belegd waar wat voorwerk gedaan wordt en op 15 januari 1992 is het dan eindelijk zover. In Hotel Stationszicht aan het spoor (‘Jozeve’ voor ingewijden en vanaf dat moment ‘d’n Tois van de PrCie) wordt de eerste officiële vergadering van de PrCie gehouden. Van Osch wordt unaniem aangewezen als voorzitter, Van den Broek werpt zich op als vieze-voorzitter, Johan Keijzers gaat de penningen beheren en Marcel Koolen neemt het secretariaat op zich. Unaniem wordt gekozen voor een bolhoedje als onderscheidend hoofddeksel en Cor Brüggenwirth ontwerpt een bijpassend logo. Een paar weken later (jawel, die was ook toen al ietwat traag) neemt ook Joost van den Broek zijn plek in aan de vergadertafel. We zijn aan de gang!

Huidige bezetting

Leon v. Osch – Voorzitter
Cees v.d. Broek – Vieze voorzitter
Joost v.d. Broek: – Penningmeester
Johan Keijzers
Jochem Aarts: (sinds 2009)
Jan Brands: (Sinds… een tijdje, was voorheen een Nötje, en Limburger)
Maarten “Knetter” v.d. Kerkhof (sinds 2022)
Mark v. Kessel (sinds 2022)

PrCie Oud-Leden

Hans v. Bommel: lid van 1992 – 2001
Wim Berkers: 1992 – is overleden in 2005.
Cor Brüggenwirth: lid van 1992 – 2009, maakte een glorievolle doorstart en stopte definitief in 2018.
Leon Verdonschot: lid van 2000 – 2017
Stefan Aspers: lid van 2009 – 2017
Bart v. Goch: lid/voorzitter van 2015 – 2017
Marcel Koolen: lid/secretaris van 1992 – 2019

PrCie Op het schild geheven Ere-Lijst

Harrie Nuijten – Erelid
Geerd Jansen – Founding Father/ Erelid
Jozef Hendriks – Uitbater van D’n Tois – Erelid
Cor Bruggenwirth – Erelid

Marcel Koolen – is/heeft Groot Lid van Verdienste

We schrijven het jaar 1992 en hartstikke jaloers zijn we, op die carnavalsclub over het spoor in de Hei die het gewoon voor mekaar krijgt een formidabele bonte avond te organiseren met enkel artiesten van eigen bodem. In het Peelstrekelrijk is het naar ons idee al een paar jaar armoe troef. De grandioze Prinsengarde-avonden van de jaren ’70 en ’80, waar twee avonden achter mekaar ‘Deurzes allerschônste’ op het podium staan voor een uitverkochte Vierspan, zijn jaren eerder al een bloedeloze dood gestorven. We hebben enkel nog de Gala-avonden, waar behalve Peelstrekelpraeses Geerd Jansen niemand in gala-outfit komt, waar alleen maar duurbetaalde artiesten van buitenaf optreden en waarvoor de kaartjes zo duur zijn dat je voor datzelfde geld ook drie weken op wintersport kunt. En natuurlijk genieten ook wij daar van de Sjawi’s, Petazzi mì Skruwsaws, Striepke Veur en al die andere grote namen, maar het doet ons clubje verrekt zeer dat wij, als grootste carnavalsvereniging van Deurne, zelf niets fatsoenlijks op de planken kunnen zetten.

Het komt ons eigenlijk dus wel heel goed uit dat Geerd Jansen kort na carnaval 1992 aan onze vergadertafel bij Jozeve aanschuift met de vraag of wij niet iets op touw kunnen zetten voor de leden van de Club van Honderd,  het clubje dat de centjes voor de Peelstrekels bij mekaar schraapt. Daar ligt dus beslist een uitdaging voor ons, vinden we zelf en we zijn het al meteen eens over de uitgangspunten: alleen maar ‘van Deurze vur Deurze’, artiesten treden gratis op en leden van de Club van Honderd mogen voor niks en alle anderen voor een schijntje naar binnen. PrCie-nestor Cor Brüggenwirth schudt de allermooiste naam voor het evenement zomaar even ter plekke uit zijn mouw: ‘Klotgemul’! Restjes klot dus, niet zo duur als échte turven, maar het brandt prima en geeft net zoveel warmte af. Die vlag dekt buitengewoon de lading, dat weten we meteen. Het Klotgemul: het wordt zowaar een begrip in Deurne.

Het is toch niet ‘efkes möllek haole’ zoals wij, naïef als we zijn, denken. Het blijkt verdomd lastig het programma van die allereerste editie gevuld te krijgen met Deurnese kneiteracts. Veel artiesten, die aanvankelijk wel willen, worden minder heldhaftig als het er echt op aan komt, een fantastische goochelact presteert het twee weken voor de aftrap een arm te breken op een skipiste en Tonnie Wijnands, die in zijn nummer roept dat op zijn rekening altijd Gèr Gedaon staat, blijkt uiteindelijk toch gewoon platte centen te willen zien en is veel en veel te duur voor onze smalle beurs. Maar we krijgen het voor mekaar, met fantastische artiesten als Peter Aarts, de altijd pikante dames van Zes Stuks, het gewaagde politieke cabaret van Guido Goorts en Rini Claassen en nog veel meer geweldige anderen. Helemaal gelukkig worden we als we Jan van Schijndel, Rob van Poorten en Eric Joosten met hun 2 ½ Watt als uitsmijter en ook nog eens de Hôsbengels als kapel van dienst kunnen strikken. Om het programma helemaal dicht te krijgen sleutelen we zelf ook nog wat in elkaar en het lijkt zowaar alsof het publiek ons niet eens zo heel erg slecht vindt. Het bevalt ons in ieder geval zo goed dat we zomaar enkele jaren mee blijven doen. Met wisselend succes: dat wel…

Dat eerste Klotgemul in 1993 in die onvolprezen Vierspan is meteen een geweldige knaller: fantastische acts, volle bak, een publiek dat uit z’n dak gaat en een geweldig ‘bijbal’ na afloop. Artiesten blij, Geerd Jansen erg blij, Willy Bijsterveld stiekem een beetje blij en wij heel erg dronken, want dit succes moeten we meteen vieren natuurlijk! Voor de volgende edities blijkt het vullen van het programma steeds gemakkelijker te worden: half Deurne wil na die geweldige eerste keer ineens wel een keer meedoen. Sterker nog: we zijn na een paar succesvolle edities genoodzaakt artiesten en groepen op een wachtlijst te zetten en we krijgen het zelfs zo hoog in onze bol dat we acts die wij zelf niet goed genoeg vinden gewoonweg weigeren. Het publiek vindt alles geweldig, de gratis en spotgoedkope kaartjes vliegen de deur uit en het duurt dan ook niet lang voordat we noodgedwongen naar twee avonden moeten.

Een tiental jaren organiseren we, tot volle tevredenheid (vooral van onszelf), deze échte Deurnese bonte avond, totdat we de Peelstrekels bereid vinden het stokje van ons over te nemen. Wijzelf willen gewoon andere leuke dingen gaan doen. Die Peelstrekels beloven zelf de kar te gaan trekken en, hoewel nog enige jaren enkelen van ons in de betreffende commissie zitten, is onze betrokkenheid met het evenement eigenlijk wel voorbij. Helaas blijken de bestuurders die na Geerd Jansen komen een stuk hebberiger, zodat de toegangsprijzen omhoog vliegen en de artiesten, die nog steeds voor niks optreden, steeds minder in de spreekwoordelijke watten gelegd worden. De bezieling van de commissie wordt allengs minder en uiteindelijk het animo van artiesten en publiek ook. In 2013 sterft Deurnes mooiste bonte avond, Het Klotgemul, een roemloze dood en wordt vervangen door de Quatsja-avonden waarop ook weer artiesten van buitenaf optreden en het dorpse karakter véél minder prominent aanwezig is.

‘En er moet ook eens iets komen op de vrijdagavond.’ Geerd Jansen geeft, begin jaren negentig van de vorige eeuw aan de vergadertafel bij Jozeve, de marsorder nog net niet zwart op wit, maar de boodschap is duidelijk. De vrijdag voor carnaval is, na het opdoeken van het Knuppeltjesbal van het Peelland College en het Gympiebal van het Willibrord Gymnasium, een akelig dooie boel in Deurne en daar moet dus naar de mening van de grote roerganger rap verandering in komen. Uiteraard vliegen binnen de kortste keren de meest waanzinnige ideeën over de vergadertafel waarvan het merendeel (gelukkig) meteen afgeschoten wordt. Eentje blijft er hangen.

Preußenaovend: een Beiers bierfest met lange tafels, belachelijk grote bierpullen, pullendraagmeisjes in (liefst veel te korte) dirndlrokjes en natuurlijk een superblaaskapel voor de passende muziek. We gaan om tafel met Willie Bijsterveld die, tot onze grote verbazing, zo mogelijk nog enthousiaster blijkt dan wij en die belooft de bierpullen diezelfde dag nog te bestellen. De kneiterkapel vinden we nagenoeg meteen: het formidabele Grenzland Express uit Kerkrade is graag bereid (tegen een meer dan vorstelijke vergoeding) De Vierspan vol te storten met Tiroler- en Oberkraïner (en u dacht dat wij niet nozel zijn hè) klanken. Uiteraard dragen we zelf ook bij aan de feestvreugde: we schroeven een bordje met de tekst ‘erotisches kino’ boven de herentoiletten, regelen een hamer en een loodzwaar stuk ijzer voor de onvermijdelijke aambeeldpolka en we overtuigen onze vriend Charles van Goch ervan dat het sponsoren van bratwurst een prima investering is. De avond wordt een belachelijk succes. Heel Deurne blijkt ineens lederhosen in de kast te hebben hangen en zelfs dames wiens onderstel daarvoor totaal ongeschikt is paraderen in Tiroler kledij. Onze Nötjes staan (ook voor ons verrassend) ineens met een perfect ingestudeerde act in dirndl-jurkjes op het podium van de stampvolle Vierspan en de slogan die we nu, meer dan twintig jaar later, nog gebruiken: ‘een kolk in de biertank en wasem op de ramen’ verschijnt voor het eerst in de recensies.

Helaas, na een paar edities blijkt het evenement al over zijn houdbaarheidsdatum heen te zijn. Het concept is gewoon niet geschikt om er allerlei vernieuwende dingen aan toe te voegen en eerlijk gezegd hebben we er gewoon niet meer zo’n zin in. We gaan dus op zoek naar wat anders. Verschillende ‘tis-‘m-net-niet-evenementen’ komen in de jaren daarna op die vrijdagavonden voor carnaval voorbij. Ze worden door de ‘vaste’ Peelstrekel-achterban weliswaar goed bezocht, maar trekken verder weinig Deurnes volk voor de kijkbuis weg. Tot eind 2001 aan de toog bij Jozeve, na een avond vol slap gezever en alcohol, het gouden idee gewoon op de bar valt. Een langs kroegen trekkend liedjesfestival met amateurgroepen die Nederlandse smartlappen ten gehore brengen. Dat moet ‘m worden. De naam komt, na weer een hele avond discussiëren en steggelen, uit de koker van Leon Verdonschot die, na een jaar eerder de gebraden haan te hebben uitgehangen als prins van de Peelstrekels, door ons ingelijfd is. Kommer & Kwijl: daar kunnen we allemaal prima mee leven.

Vanzelfsprekend menen we het allemaal weer in een vloek en een zucht te kunnen organiseren maar uiteraard valt dat tegen. Aan de zeven kasteleins van het eerste uur ligt het niet: we beleggen een bijeenkomst voor ze bij De Potdeksel en ze zijn allemaal laaiend enthousiast. Niet in het minst natuurlijk vanwege de vooruitzichten op vrijdagavond een uitgestorven kroeg in te kunnen ruilen voor een volle bak dranklustigen tegen belachelijk lage kosten, maar dat neemt niemand ze kwalijk natuurlijk. Het bij mekaar zoeken van artiesten vergt meer energie. Het hypermoderne draagbare telefoontoestel van onze voorzitter (belde gij mar, gij kunt ’t beste lulle) draait overuren als hij jan en alleman probeert te enthousiasmeren de podia te beklimmen. Natuurlijk graait hij onbeschaamd in ons Klotgemul-bestand en uiteindelijk lukt het hem een formidabele line-up voor die eerste editie samen te stellen. Op die memorabele vrijdag de achtste februari 2002 treden De Brallende Betjes, Deger Trubbel, De Slager Zangers, De Schoepen, Sterke Drank Schorre Kelen, Frans Bauer & Marianne Weber en Rozengeur & Valse Schijn op in zeven zwaar overbeladen kroegen in het Deurnese centrum. Ons verzoek aan hen is een repertoire op de planken te zetten dat bestaat uit Nederlandstalige smartlappen (iets wat we later los zullen laten) en enthousiasme te laten prevaleren boven (zang)kwaliteiten (iets waarvan we later spijt zullen krijgen: de heren veteranen van de hockeyclub teisteren jarenlang de Kommer & Kwijl- podia met buitengewoon veel enthousiasme en buitengewoon weinig zangkwaliteit). Deurne omarmt het evenement meteen, alle kritieken zijn lovend, de kroegbazen juichen en wij ook. In de jaren erna gaat het spektakel lopen als een tierelier. We breiden uit naar negen kroegen en er ontstaat (tot op de dag van vandaag) een wachtlijst van groepen die mee willen doen. Praktisch vanaf het begin hanteren we hiervoor de regel ‘aanmelden vóór Aswoensdag voor de editie van het jaar erna’. In 2020 lukt het ons een denkbeeldige muur te slechten die ons al veel langer dwars zit en sindsdien gaan we met het hele spektakel ook naar de Zeilberg.

Wat het merendeel van onze bezoekers niet weet is wat er áchter de schermen van Kommer & Kwijl gebeurt. Voor deelname wordt bijna een jaar vooraf geloot via een akelig ingewikkeld schema dat allejezus subjectief is en waarvan de finesses slechts aan een enkeling binnen de PrCie bekend zijn. ‘Nieuwe’ deelnemers worden minstens één keer maar meestal wel vaker bezocht door onze ‘KwaliCie’. Niet dat we denken dat die nou de wijsheid in pacht hebben, maar we willen gruwelijk enthousiaste maar zeldzaam ongetalenteerde zangerts graag behoeden voor een alleszins zware avond. We geven dan wat tips bijvoorbeeld over wat wel maar vooral over wat niet mee te sjouwen en bieden zelfs de hulp aan van een van onze Nötjes (die verstant hep van zinge). Eind december of begin januari organiseren we dan een avond waarop alle groepen een keer op een podium met microfoons kunnen zingen en ze eens kunnen luisteren naar het repertoire van de anderen. Een week voor carnaval staan alle groepen op de ‘Perbeermiddag’. Op het podium van ‘de Biekorf’ bij het Rijtven geven ze dan allemaal acte de présence op de geweldige carnavalsmiddag voor de bewoners. En dan komt Kommer & Kwijl al akelig in zicht natuurlijk. Op die vrijdag, tegen een uur of zes, verwelkomen we alle deelnemende groepen bij de Reizende Man halverwege Liessel (vóór het afgebroken werd natuurlijk nog bij onze stamkroeg Stationszicht aan het spoor). We eten daar met z’n allen (elke keer keilekker Frank!), smeren de kelen een beetje en geven alle artiesten de kans een paar liedjes voor elkaar te zingen. Iets na achten staat dan de touringcar klaar om het hele circus (minimaal drie keer rond op de rotonde) in het centrum af te leveren. En dan gaat het los…

Natuurlijk waren er af en toe ook hindernissen die genomen moesten worden in al die jaren. Zo werd een kroeg (en niet een van de minste) nadat we er al een paar keer geklaagd hadden dat zowel de deejay en het barpersoneel als het podium en de installatie volledig ruk zijn, zonder veel omhaal uit het programma geschrapt en moesten er vervangers gezocht worden voor etablissementen die van eigenaar wisselden of de deuren gewoon sloten. Door de cafés gehuurde of geleende geluidsinstallaties bleken lang niet altijd heel betrouwbaar en sommige podia niet geweldig solide. Gelukkig beschikten al onze deelnemers over verbluffende inventiviteit en een geweldig incasseringsvermogen. Een groep die in een tegen sluitingstijd volledig verlaten Roode Leeuw optreedt, laat zich niet kennen en schreeuwt na afloop ‘allemaal keibedankt’ in de microfoon en een gezelschap dat van start gaat met maar liefst negen artiesten blijkt in de laatste kroeg nog maar uit drie leden te bestaan. De rest is in de loop van de avond wegens ‘tis hier keigezellig, ik blief hier’ afgehaakt. Voorbeelden en verhalen te over en elk jaar komen er weer nieuwe bij. Misschien moeten we ze eens opschrijven.

Cees… schiet eens op met die tekst 😉