Skip to main content
Algemeen

BOEKENWEEK

By 19 maart 2011No Comments

’t Is Boekenweek. Wellicht dat het u interesseert, of ook niet, doch dit doet niet ter zake: over de PR|CIE is ook een aantal boekwerkjes verschenen. Niet in de boekhandel verkrijgbaar, maar op aanvraag wel beschikbaar. Het betreft amateuristisch schelmenproza met titels als (o.a.) JOHO een Spannend Jongensboek, Muidersnot en ESEF. (Voor de PR|CIE-kenners: u mist inderdaad nog een titel in deze opsomming!)  Hoofdfiguren zijn steevast de PR|CIE-leden en andere Deurnenaren. De boekjes werden uitgegeven ter ere van het Zeilweekend van de PR|CIE, zodat men tijdens de rustige momenten, wanneer er geen schip gered hoefde te worden,  zich kon verwijlen in enige semiliteraire verpozing.

Hieronder een stukje uit Muidersnot en ESEF

HOOFDSTUK 1

Waarin wij kennis maken met heer Roderick, slotheer van het Muiderslot, en de overige bewoners van deze vesting in het midden van de Vecht, ook wel genaamd het Hooghe Huys te Muden. Verder vernemen wij van een raadsel, maar worden nog even in het ongewisse gelaten.

 In de prinsenkamer van het Muiderslot zit de koene roodharige ridder aan een eikenhouten tafel. Voor hem ligt zijn helm met daarop enige fel groen ge­kleurde fluimen. De ridder wrijft zich met zijn besproe­te handen door de ogen, hij is moe. Moe van het denken over het raadsel dat hem en straks zijn mede­ridders en jonk­vrouwen be­zig ­zal houden. Een zware deur zwaait open en ridder Tatu op spiksplin­ter­nieuwe laa­rzen treedt binnen. ‘Gegroet o gro­te leidsman.’ schalt het opgewekt door het holle vertrek en tegelijker­tijd klakken de nieuwe hakken tegen elkaar. ‘Welke gedachten bezwa­ren uw gemoed, gij zijt toch niet van zins uw voor­zitterschap van de ridderschaar weder­om ter discussie te stellen?’ Er kli­nkt enige veront­rusting door in de stem van ridder Tatu. ‘Neen, Tatu. Dat is het niet. Ik breek mij het hoofd over een raadsel dat ons allen aan­gaat. Het lijkt mij daarom verstan­dig alle ridders en hun jonkvrou­wen bijeen te roepen in de ridderzaal om het te be­spreken. Tatu, aangezien gij be­last zijt met de communicatie draag ik u op hen onver­wijld naar de ridder­zaal te gebieden!’ Tatu laat zijn hak­ken klak­ken en snelt de deur uit de bin­nen­-pla­ats op. Zoe­kend kijkt hij om zich heen en ontwaart ridder Bèr Kers die met zijn felge­kleurde oranje mi­crofoon voor een geopend ven­ster zit te spe­len. ‘Bèr’, roept Tatu, ‘kom naar be­neden met uw microfoon en schal mij een bericht!’ Eventjes later staat ridder Kers naast ridder Tatu en ver­neemt hij de bood­schap van heer Rode­rick, de koene roodharige rid­der. Kers plugt de microfoon in en brengt hem naar zijn mond. In stereo ( Kers

dra­agt als omroeper van ‘t Mui­derslot altijd twee boksen) rrrrolt de oproep van de koene rode ridder over de ver­laten binnenplaats. Her en der zwaaien raampjes open en kijken jonkvrouwen naar buiten. In totaal hangen er tien jonkvrouwen uit evenzovele ramen. Al­len kijken verbaasd en zwijgen. Iets wat als zeer opmerkelijk mag worden beschouwd. De vrouwen sluiten de ramen nadat de bood­schap is uitgerrrold en gaan op zoek naar hun ridders. Tatu en Kers gaan de prin­senkamer binnen. De koene ridder is er niet meer, ook de helm met fel groen gekleurde fluimen is weg. De twee begeven zich naar de ridderzaal, waar zij hun leider ver­moeden. En inder­daad, de roodharige leider zit in de ridderzaal en voor hem op tafel liggen enige stukken ter kennisname. De helm met de fel groen gekleurde fluimen heeft hij op het hoofd, zodat hij er zeer indrukwekkend uitziet. Het is duidelijk dat de stuk­ken door de roodharige zijn ingezien, want ze ogen beduimeld. ‘Ga zit­ten’, nodigt de leider zijn twee rid­ders uit, ‘ga zitten en schenk uw kroes vol met het vorstelijk druiven­nat dat wij ten ge­schenke hebben ge­kregen van Bal­juw Sjeng.’ ‘Baljuw Sje­ng?’ Kers stelt deze vraag met een hoog opgetrokken wenkbrauw. ‘Ik dacht dat de Baljuw alleen wijn dronk en niet schonk.’ ‘Het is inderdaad een cadeau om te koesteren Kers!’ lacht de roodha­rige zijn door nicotine geel geworden tan­den bloot. ‘Giet, maar wacht met slem­pen tot de anderen gear­ri­veerd zijn, ge weet dat wij in het slot met maten drinken!’

‘Mits het na elven in den ochtend is.’ merkt Tatu snedig op. Een voor een druppelen de ridders en hun jonkvrou­wen binnen : Voorop de Bruine ridder, die zorg draagt voor het schoeisel van de ridders en over een vreselijk wapen beschikt en zijn jonkvrou­we Jeanne, dan de ridder Jozef van Moreeke en jonk­vrou­we Gon, de jonk­vrou­wen Anny Kers, Claudia Tatu en Rian van heer Roderick, ridder Gelmo Kiwa met zijn kakelverse bruid Yvonne met in haar schoot de vrucht hunner liefde, ridder Rij­broek met zijn rinkelende kermis­gouden sporen, die zich in de stal­len met de edele viervoeters bezig houdt en zijn gade Mieke, vervolgens de

zwa­arbehaar­de ridder van de roomblanke stengel en zijn Dansma­rieke welke op de voet worden gevolgd door Cor de Brugge­wachter met vrouwe Trees, en als laatsten : de schildknaap van het gele kruis en jonk­vrouwe Karin. Wanneer allen gezeten zijn en hun tinnen kroe­zen met het robijnrode druiven­sap zijn gevuld neemt de koene roodhari­ge rid­der het woord : ‘Ridders en jonkvrou­wen van het Muiderslot! Luister en huiver! Onlangs bereikte mij een raar bericht, dit bericht.’ Hierop toont hij een groe­zelig vel perkament met een smerig zegel. Hij houdt het met gestrekte arm van zich af en trekt er een vies gezicht bij. Onder aan het vel bungelt een gifgroene klodder wel­ke zich lang­zaam lijkt los te willen maken van het perka­ment. Dit gebeur­t ook en de klodder valt met een ijse­lij­ke kwak op de gladge­schuurde tegel­vloer. Met een akelig geel roo­kpluim­pje verdwijnt het dwars door de veer­tig centime­ter dikke tegel. De mannen en vrouwen slak­en eensgezind een ver­schrikte kreet en de dapperste onder hen, de koene roodha­rige, be­geeft zich naar de plek waar het kwak­je op de tegelvloer is gespat. Hij wrijft met zijn vlakke besproete hand over de kille vloer, maar kan niets ontdekken, geen gat, het is zelfs niet kleverig of vochtig! ‘Dit is opmerkelijk!’ mom­pelt hij en richt zich op om weer pla­ats te nemen aan de tafel. Nadat hij weer is geze­ten zegt hij : ‘U heeft nu allen ken­nis kunnen maken met het mys­terie dat mij reeds enige tijd bezig­houdt. Ik wil het met u delen en

trac­hten geza­menlijk te komen tot een op­lossing van dit raad­sel. Het raadsel van het Mui­dersnot!’

 En dit is uit ESEF…

HET UNIVERSUM

DE LAATSE GRENS?

 

Dit is het relaas van dolende zielen, zwaar op drift in het zevende Hemelrijk in het elfde sterrenjaar van de vierde maan. De precieze herkomst van de data waarop dit verhaal is gebaseerd zullen voor altijd een goed bewaard geheim van de kille duisternis blijven. Heden, verleden en toekomst lopen door elkaar heen, alsof zij niet los van elkaar gezien kunnen worden.

Onderzoek aan een vreemdsoortig moerkleurige luchtvoertuig dat enige jaren geleden neerstortte in het Buntven verscholen in de bossen van het Noord-Brabantse Deurne leverde behoudens de in kaarsvormige kristallen opgeslagen informatie niets op. De gerenommeerde onderzoekers Vos Molenaar en Diana Schedel van het wetenschappelijk onderzoeksbureau Next Files slaagden er pas na maanden in de versleutelde informatie aan de kristallen te onttrekken en dan nog maar ten dele. Hun ijver en volharding werden beloond met een ongelofelijke rijkdom aan informatie, waarvan slechts een klein deel (nog geen 0,1 %)  gepubliceerd mocht worden daar het landsbelang en de wereldvrede volledige openheid niet toestaan. Overigens is de authenticiteit van navolgend relaas boven alle twijfel verheven, zo hebben de ministeries van VROM, Algemene zaken, Defensie, Buitenlandse Zaken en Binnenlandse Zaken, alsmede de plaatselijke VVV ons met de hand op het hart verzekert.

De rechten voor verfilming van dit boek, waarbij de schrijver zich enige vrijheden heeft veroorloofd omwille van dramatiek en suspense, zijn eind 1998 gekocht door de Amerikaanse cineast Stanley Kubrick, helaas overleed deze geniale filmer vlak voor de aanvang van de lente van 1999. (Dit nadat hij bezocht was door een drietal mannen in zwarte uitdossing die er in een donkergekleurde limousine van door gingen en waarvan nimmer meer iets is vernomen.) 

De vermaarde filmer / rolprentproducent Steven Spielberg heeft zich ontfermd over de artistieke erfenis van Kubrick en zal in 2001 de film, waarvoor de opnamen al in een gevorderd stadium waren, in première laten gaan tijdens ‘de nacht van het witte doek’, een semi-openlucht filmfestival dat plaatsvindt in Deurne, het dorp waar het vreemdsoortige moerkleurige luchtvoertuig neerstortte. De reden waarom deze roman nu pas verschijnt is louter commercieel van aard. Beide, het boek en de film, beloven kaskrakers te worden en zullen de schrijver D. Urino voorgoed onttrekken aan het waas van vergetelheid dat deze voorgoed dreigde te bedekken.

 EPISODE 1

heelal

Drie koperen ploerten teisterden de tovenaar Venos, heerser van de planeet Eroskom, ook wel bekend onder de naam: de Rode Planeet.

‘Ik voel me eenzaam’ zuchtte Venos en gooide het vergiet, dat hij ter bescherming, over zijn gelaat had gezet mistroostig in het hete zand van de woestijn. Op zijn gezicht was goed te zien dat een vergiet niet volledige bescherming biedt.

‘Daar zit ik dan. Helemaal alleen, met om mij heen niets dan dor rood zand.’

Hij graaide in het rulle, bijna kokende, zand en hield zijn tanige hand voor zijn bijna uitgedroogd oog terwijl het zand tussen de zeven vingers van zijn hand traag stroomde.

Hij vervolgde zijn monoloog: ’Mijn schedel gloeit als de hel en er is niemand om me bij te beklagen. Grote heerser van het uitspansel, gun mij het genot van gezelschap, van vreugde en van vriendschap!’

Maar de Grote heerser zweeg in alle talen. Venos stond moeizaam op en liep een willekeurige richting in. Op Eroskom was elke richting de juiste daar het onmogelijk was ergens te arriveren, laat staan te verdwalen. De enige bewoner van de Rode Planeet was gedoemd zijn dagen te slijten in eenzaamheid en zonder doel. De Rode Planeet was een dwaalplaneet zoals het universum er zovele kent. Deze dwaalplaneten worden bevolkt door rusteloze zielen die in vertwijfeling neerzijgen en in nog grotere vertwijfeling weer oprijzen teneinde hun eindeloze tocht alleen voort te zetten. Als een perpetuum mobile, de eeuwig durende beweging, verdoemd en verloren. Zo had Venos geruime tijd geslenterd, niet geplaagd door enig levend wezen, maar des te erger door de drie zonnen die Eroskom langzaam naar zeker zouden verschroeien tot ze de grootte van een erwt had.

‘Ik moet hier weg’, bedacht hij en terwijl hij dit dacht stootte hij met zijn teen tegen iets dat uit het schroeiende zand omhoogstak. Er volgden enige krachttermen, maar deze werden al snel vervangen door een grote nieuwsgierigheid. Als een idioot begon hij te graven en te graven in het haast brandende zand. Enige tijd later had hij een capsule uitgegraven. Hij sjorde aan het luik aan de zijkant en dat ging met een duivels gesis open. Nieuwsgierig stapte hij in de capsule en het luik sloot zich, even heftig sissend als daarvoor, achter hem. Verschrikt draaide hij zich om, maar dit haalde niets uit: het luik bleef dicht.

‘Crrroeth! Crrroeth’ klonk het in de kleine cabine uit een verborgen luidspreker.

‘Hier spreekt Wim Salabim! Hopsakidee. Hé ga je mee? Dan gaan we ‘n eindje Heelallen!’

De opgewekte boodschap was nog maar net verkondigd of Venos voelde hoe de capsule opsteeg en door het raampje zag hij de Rode Planeet steeds kleiner worden omdat hij zich er blijkbaar steeds verder van verwijderde.

‘Hopsakidee! Dus jij gaat mee?’ Welkom in jouw eigen Truggurt. Over enige strekels zult u arriveren op het landingsdek van het ruimteschip Serpentine, dat zwalkend het onmetelijke heelal doorkruist op zoek naar verdoolde geesten.’

Perplex, met stomheid geslagen en met grote ogen van verwondering stond Venos dom voor zich uit te gapen in de kleine, maar comfortabele capsule. En inderdaad, enige strekels later voelde Venos dat de Truggurt landde. Een schokje bevestigde dit, sissend vloog het capsuleluik open en er ontvouwde zich een trapje waarlangs hij zich naar beneden gaf. Er was niemand om hem te verwelkomen. Wel klonk er de stem die hij al in zijn capsule had gehoord.

‘Crrroeth, Crrroeth. Hier spreekt Wim Salabim. Welkom aan boord van de Serpentine! Ik hoop dat uw verblijf aangenaam zal zijn. Voor het zover is, moet ik u wel even formatteren en configureren, waardoor u er wellicht wat anders uit komt te zien, maar vanwege de compatibiliteit met uw medereizigers is dit een absolute voorwaarde.’

Overdonderd en nog steeds sprakeloos liet Venos alles gelaten over zich heengaan…

Harry Mulisch, dit jaar voor de eerste keer niet op het Boekenbal...

Leave a Reply